Als ik een klaproos zie, zie ik haar; mooi en dapper, vurig maar fragiel.
Gék was ze op bloemen. Vooral op klaprozen, die wilde ze dan ook op haar kist.
Ze was zelf als een klaproos. Klaprozen mogen er dan wel fragiel uitzien, de dappere plantjes zijn eigenlijk echte overlevers. Ze leven snel en intensief. De stengel is harig zodat insecten vanaf de bodem niet makkelijk naar de bloem kunnen kruipen en de vurig rode bloem langer kan bestaan. Maar, als de bloem aan het einde komt vallen de rode kroonblaadjes af. Soms eerder dan hoort. Zo ook bij haar.
Het blijft lastig te bevatten. Jonge mensen die vol met ‘kroonblaadjes’ in de bloei van hun leven staan, te zien gaan.
Vanuit het ziekenhuis heb ik geregeld dat ze naar een hospice kon. Toen ik haar een laatste keer sprak vertelde ze fragiel maar zeker ook nog een tikkeltje vurig, dat ze blij was dat ze vanuit haar bed het weiland op keek. Naar bloemen. Ik hoop klaprozen.
Helaas verloor zij kort na dat gesprek haar laatste mooie, dappere kroonblaadje.
Maar ze komen elk jaar terug, de klaprozen vol kroonblaadjes.
En, dan zie ik haar.